Op 16 juli 2013 oordeelde het Gerechtshof 's-Hertogenbosch over de uitleg van een overeenkomst tussen een man en een vrouw die een relatie hadden gehad en ongeveer drieënhalf jaar hadden samengeleefd. Nadat de vrouw in totaal een bedrag van
€ 35.000,-- naar de gemeenschappelijke rekening had overgemaakt, hebben zij samen een akte opgesteld waarin was opgenomen dat de man een bedrag van € 30.000,-- van de vrouw had geleend en dat hij dit in vijf jaar zou aflossen. Na afloop van de relatie kregen de man en de vrouw onenigheid over de inhoud en de gevolgen van deze akte. Hierna zullen achtereenvolgens de feiten en standpunten van partijen en de beoordeling door het Hof worden uiteengezet. Tenslotte zal met een conclusie worden afgesloten.
Feiten en standpunten van partijen
De man en de vrouw hadden een affectieve relatie en hebben ongeveer drieënhalf jaar samengeleefd. Voorafgaand aan deze samenleving hebben zij een samenlevingscontract gesloten. Uit hun relatie is een zoon geboren. Kort voorafgaand aan hun samenleving hebben de man en de vrouw samen een woning gekocht. Aan het begin van de samenleving heeft de vrouw in totaal een bedrag van € 35.000,-- overgemaakt naar de gezamenlijke rekening. Vervolgens hebben zij een akte opgemaakt, gedateerd op 4 mei 2009, waarin zij verklaren dat de man van de vrouw te leen heeft ontvangen € 30.000,-- en dat is overeengekomen dat de man dat bedrag binnen vijf jaar zal aflossen met € 6.000,-- per jaar. De man heeft twee termijnen van € 500,-- op de rekening van de vrouw gestort met als omschrijving 'aflossing'. Na verbreking van de relatie heeft de vrouw de man in rechte aangesproken tot betaling van een bedrag van € 29.000,--, vermeerderd met rente en kosten uit hoofde van de akte. In die procedure bij de Rechtbank Maastricht heeft de man een tegenvordering ingesteld voor een bedrag van € 17.672,50, vermeerderd met rente en kosten. De man heeft aan deze vordering - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat hij gedurende de samenwoning de hypotheekrente, onderhoudskosten voor de woning en de kosten voor de kinderopvang heeft voldaan, waarvan hij de helft terugvorderde. In zijn vonnis heeft de Rechtbank Maastricht de vorderingen van zowel de man als de vrouw afgewezen. De vrouw kon zich hiermee niet verenigen en heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep gaat het er met name om hoe de gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd. Volgens de vrouw betreft het een zogenaamde vaststellingsovereenkomst.
Een vaststellingsovereenkomst is - kort gezegd - een overeenkomst waarbij partijen zich, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, tegenover elkaar binden aan de vaststelling daarvan. Nu een vaststellingsovereenkomst nu juist is bedoeld om aan geschillen en onzekerheid een eind te maken, is zo'n overeenkomst moeilijk aan te tasten.
De vrouw stelt dat beide partijen de overeenkomst hebben getekend en de man heeft erkend dat hij de overeenkomst heeft opgesteld en getekend. De man heeft daarna erkend dat hij in 2009 tweemaal een bedrag van € 500,-- op de lening heeft afgelost. Hiermee staat in de visie van de vrouw de tussen partijen gemaakte afspraak vast. De vrouw wijst er verder op dat partijen de tussen hen gemaakte afspraak dat de man aan de vrouw € 30.000,-- zou terugbetalen op papier hebben gezet om de vrouw zekerheid te geven in verband met de door haar uit eigen middelen betaalde stortingen op de effectenrekening van partijen en de door haar uit eigen middelen betaalde investeringen in de woning van partijen. De man heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld aan de hand van een door de man bij een notaris opgevraagd voorbeeld van een schuldbekentenis. Dit wordt door de man erkend. Daarmee staat voldoende vast dat partijen de bedoeling hebben gehad vast te leggen dat de man € 30.000,-- aan de vrouw diende te betalen, aldus de vrouw. Gelet op de keuze van het bedrag hebben partijen elke discussie willen uitsluiten over de hoogte van de door de vrouw gedane investeringen. In zoverre heeft de bepaling het karakter van een vaststellingsovereenkomst, waaraan partijen gebonden zijn.
De man stelt zich op het standpunt dat de geldleningovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als geldlening, omdat geen betaling heeft plaatsgevonden en niet als vaststellingsovereenkomst, omdat er geen sprake was van onzekerheid of een geschil inzake een rechtstoestand. De geldleningovereenkomst kan volgens de man ten slotte niet als schuldbekentenis kwalificeren, al was het maar omdat in de akte geen handgeschreven goedkeuring met vermelding van de geldsom in letters (een 'goedschrift' genoemd) is opgenomen.
Beoordeling door het Hof
Het Hof stelt allereerst vast dat partijen een overeenkomst met een zekere inhoud gesloten hebben. De vraag wat die overeenkomst precies inhoudt oftewel wat de bedoeling van partijen is geweest bij het sluiten daarvan, dient niet alleen te worden beoordeeld op grond van een taalkundige uitleg van een bepaling uit de akte. Voorop staat dat het enkele feit dat partijen in de aanhef van de akte spreken over een overeenkomst tot geldlening niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van een vaststellingsovereenkomst, zoals de vrouw betoogt. Voor de beantwoording van de vraag naar de inhoud van de overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over een weer hebben verklaard en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen hebben mogen afleiden. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
In de onderhavige zaak is van belang dat de vrouw uitvoerig heeft betoogd en onderbouwd wat de bedoeling van partijen is geweest bij het opstellen van de akte, terwijl de man volstaat met een blote ontkenning. Verder is van belang dat partijen na het beëindigen van hun relatie (kennelijk) geen uitvoering hebben gegeven aan de bepalingen uit het tussen hen geldende samenlevingscontract. Dit onderschrijft de stelling van de vrouw dat partijen met het opmaken van de onderhavige akte hun onderlinge (financiële) geschillen definitief en met een totaalbedrag hebben willen regelen. Het Hof hecht hierbij tevens waarde aan het feit dat de man bij de notaris een voorbeeld van een schuldbekentenis heeft opgevraagd en hij vervolgens de tekst van de akte heeft opgesteld. In deze akte verklaart de man een bedrag van € 30.000,-- verschuldigd te zijn aan de vrouw. Daarna heeft de man feitelijk een betaling van € 500,-- aan de vrouw verricht met als omschrijving 'tweede aflossing' en tot een totaalbedrag van € 1.000,-- afgelost. Dat partijen de overeenkomst betiteld hebben als een overeenkomst tot geldlening, terwijl er feitelijk door de vrouw aan de man geen geld geleend is, wijt het Hof aan het gebrek aan rechtskennis op dit punt bij partijen.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, is het Hof van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet, waarbij partijen hebben vastgesteld dat de man aan de vrouw € 30.000,-- dient te betalen.
Het Hof vernietigt het vonnis van de Rechtbank Maastricht en veroordeelt de man om aan de vrouw te voldoen een bedrag van
€ 29.000,--, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 4% per jaar met ingang van 1 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Conclusie
Uit het besproken arrest volgt nog maar eens dat het opstellen van akten en overeenkomsten ingewikkelder kan zijn dan dit op het eerste gezicht lijkt. Op het moment dat partijen bij het opstellen, ondertekenen of achteraf verschillende bedoelingen met de akte of overeenkomst hebben gehad, dient de akte veelal achteraf door een onafhankelijke rechter te worden uitgelegd. Dit kan, zoals hiervoor geschetst, leiden tot langdurige juridische procedures en soms zelfs nog een hoger beroep. De hiermee gemoeide tijd en kosten kunnen (grotendeels) worden voorkomen, indien reeds bij het opstellen van de overeenkomst een juridische professional wordt ingeschakeld. De praktijk leert dat de kosten hiervan uiteindelijk ruimschoots opwegen tegen de hiermee verkregen zekerheid dat wat partijen voor ogen staat ook daadwerkelijk is geregeld. Indien dus een belangrijk document dient te worden opgesteld, is het niet aan te raden om dit zelf - al dan niet aan de hand van een door een professional opgesteld model - op te stellen. Het besproken arrest illustreert dat dit tot ongewenste gevolgen kan leiden.
De besproken uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer NL:GHSHE:2013:3153. Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met ons kantoor (tel: 010-7504475 of e-mail info@thladvocaten.nl)