In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de bewijskracht die aan een aanvullende arbeidsovereenkomst die niet is ondertekend, maar wel op elke pagina is geparafeerd, toekomt.
Allereerst kort iets over bewijskracht. Schriftelijk materiaal, zoals brieven, algemene voorwaarden en overeenkomsten, dienen vaak tot bewijs. Met betrekking tot schriftelijk materiaal kan een onderscheid worden gemaakt tussen akten en andere geschriften.
Artikel 156 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat akten ondertekende geschriften zijn, bestemd om tot bewijs te dienen. De authentieke akte wordt onderscheiden van de onderhandse akte. Een akte is een authentieke akte als deze, kort gezegd, bevoegdelijk is opgemaakt door een ambtenaar. Een authentieke akte, zoals een hypotheekakte of een testament, levert tegen een ieder dwingend bewijs op. Onderhandse akten zijn alle akten die niet authentieke akten zijn. Een onderhandse akte, zoals een (arbeids)overeenkomst, levert slechts dwingend bewijs op ten behoeve van de wederpartij (en haar rechtsverkrijgenden). Ten aanzien van derden heeft een onderhandse akte enkel vrije bewijskracht.
Geschriften die niet akten zijn, leveren tenslotte 'slechts' feitelijke gegevens op, waarvan de waardering aan de rechter is overgelaten. Die geschriften leveren met andere woorden vrij bewijs op. Of iets een akte is of niet, is dus van belang voor de bewijskracht van het desbetreffende geschrift.
Een (arbeids)overeenkomst heeft dus dwingende bewijskracht als deze is ondertekend door de partijen bij die (arbeids)overeenkomst. De vraag die de Hoge Raad in zijn arrest van
5 oktober jl. heeft beantwoord is of een geparafeerd geschrift kan gelden als een ondertekend geschrift in de zin van artikel 156 lid 1 Rv.
Het betrof de volgende casus. Eiser was directeur-grootaandeelhouder van Grapofex en heeft bij een koopovereenkomst van 18 april 2001 zijn aandelen Grapofex verkocht aan Ciba. Op 17 april 2011 heeft eiser met Grapofex een (in de Engelse taal opgestelde) arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan hij met terugwerkende kracht op 1 januari 2001 voor een periode van drie jaar in dienst is getreden van Grapofex. In deze arbeidsovereenkomst wordt in artikel 7.1 verwezen naar een (in de Nederlandse taal opgestelde) aanvullende arbeidsovereenkomst waarin de omvang van de pensioenverplichting van Grapofex jegens eiser is vastgelegd. Zowel de arbeidsovereenkomst van 17 april 2001 als de aanvullende arbeidsovereenkomst, die een annex vormde van de eerste arbeidsovereenkomst, zijn geparafeerd door de Head Legal Counsel van Ciba en als bijlagen bij de koopovereenkomst van 18 april 2001 gevoegd. Eiser heeft, kort weergegeven, gevorderd dat Grapofex haar pensioenverplichtingen jegens hem zal nakomen.
De door het hof overgenomen beslissing van de rechtbank luidt als volgt:
'De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het enkele feit dat er een schriftelijke aanvullende arbeidsovereenkomst is, onvoldoende is om het bestaan van de daarin neergelegde, van de koopovereenkomst afwijkende, afspraken bewezen te achten. Aangezien deze aanvullende arbeidsovereenkomst niet door partijen is ondertekend, maar uitsluitend door een - niet Nederlands sprekende - medewerker van Ciba op 18 april 2001 is geparafeerd, is niet voldaan aan het vereiste van ondertekening in artikel 156 lid 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen met zich meebrengt dat aan deze overeenkomst geen dwingende bewijskracht toekomt.'
De Hoge Raad casseert het arrest van het hof en oordeelt dat een geparafeerd geschrift kan gelden als een ondertekend geschrift in de zin van artikel 156 lid 1 Rv indien de paraaf de desbetreffende persoon in voldoende mate individualiseert. De omstandigheid dat de persoon die de paraaf of handtekening plaatst de taal waarin het geschrift is opgesteld niet machtig is, staat daaraan niet in de weg.
Opvallend in deze zaak is, dat de advocaat-generaal in zijn advies aan de Hoge Raad van mening is dat aan een bespreking van de vraag of ondertekening als bedoeld in artikel 156 lid 1 Rv ook het zetten van een paraaf kan bevatten niet wordt toegekomen. Hij meent dat de rechtbank en het hof juist hebben geoordeeld omdat zij hun oordeel hebben gebaseerd op de omstandigheid dat partijen bij de aanvullende arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen eiser en Grapofex, de overeenkomst niet hebben ondertekend, maar dat die overeenkomst slechts is geparafeerd door een medewerker van Ciba, terwijl Ciba geen partij bij de aanvullende arbeidsovereenkomst is. De Hoge Raad gaat hieraan echter voorbij.
De uitspraak van de Hoge Raad is te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJN-nummer BV6698.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Camilla Rodrigues Pereira-de Kuyper (tel: 010-7504475 of e-mail ck@thladvocaten.nl).