Inleiding / klachtplicht
In artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat degene die een gebrekkige prestatie ontvangt daarover binnen bekwame tijd moet protesteren. Gebeurt dat niet, dan verwerkt degene die de gebrekkige prestatie heeft ontvangen zijn recht om daar nog consequenties aan te verbinden. Deze plicht om tijdig te protesteren over een gebrek wordt in de rechtspraktijk de klachtplicht genoemd.
De ratio achter de klachtplicht is bescherming van degene die een prestatie levert tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. Als op tijd wordt geklaagd, kan degene die wordt aangesproken de klacht nog zelf onderzoeken en zonodig zelf verhelpen.
De klachtplicht ziet op alle soorten van verbintenissen, dus niet alleen op de verkoop van zaken maar ook op het leveren van diensten (denk aan de financieel- of juridisch adviseur).
De casus bij de Hoge Raad
In de zaak die werd voorgelegd aan de Hoge Raad ging het er om of sprake is van een gebrekkige “prestatie” in het geval een dienstverlener stil zit terwijl actie geboden is,
Het ging om een advocaat die optrad voor twee cliënten die in 2005 ernstige brandwonden hadden opgelopen door een ontploffing en brand in hun woonwagen. Een week vóór de ontploffing had de vrouw al gas geroken, maar het installatiebedrijf dat onderzoek verrichtte heeft geen actie ondernomen. Een advocaat stelt namens de benadeelden het installatiebedrijf en de gemeente aansprakelijk in november 2006 / januari 2007 en doet daarna niets meer. In september 2012 stelt een nieuwe advocaat vervolgens de vorige advocaat aansprakelijk omdat die de vorderingen tegen de gemeente - door stil te blijven zitten - heeft laten verjaren. De aangesproken advocaat beroept zich op de klachtplicht en stelt dus dat zijn klanten eerder hadden moeten klagen over het feit dat hij niets meer deed.
De beslissing van de Hoge Raad
Nadat de rechtbank de vordering had toegewezen en het hof de vordering had afgewezen omdat niet zou zijn voldaan aan de klachtplicht, moet de Hoge Raad zich er in een uitspraak van 15 oktober 2021 over uitlaten. Die stelt voorop dat de eerste advocaat na de brief van begin 2007 feitelijk niet meer de belangen van benadeelden heeft behartigd en daarmee iedere verdere prestatie achterwege heeft gelaten. Op een dergelijk nalaten om een prestatie te verrichten, is artikel 6:89 BW niet van toepassing volgens de Hoge Raad. Die bepaling strekt er volgens de Hoge Raad toe om de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen. Hij moet erop kunnen rekenen dat de ontvanger van een zaak of dienst met bekwame spoed onderzoekt of die zaak of dienst aan de verbintenis beantwoordt en dat de ontvangeer, als dat niet zo blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt.
Belang van de uitspraak voor het huurrecht
Ook voor het huurrecht is de bepaling van belang. Voordat de Hoge Raad deze principiële uitspraak wees, heeft het Hof Amsterdam in een procedure waarin de verhuurder door ons kantoor werd bijgestaan al overwogen dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW niet ziet op de situatie waarin een huurder illegaal onderverhuurt. Het hof volgde daarbij het betoog dat wij namens de verhuurder hadden gedaan, namelijk dat geen sprake was van een gebrekkige prestatie omdat de illegaal onderverhurende huurder iets doet (onderverhuren) dat hij had moeten nalaten. In gevallen van woonfraude kan de klachtplicht dus niet aan de verhuurder worden tegengeworpen, zo bevestigt nu de Hoge Raad. Hetzelfde zal gelden voor gevallen waarin het gehuurde in strijd met de bestemming wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor het kweken van hennep. Ook in dat geval wordt iets gedaan dat de huurder had moeten nalaten.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt (tel: 010 – 750 44 75 of e-mail el@thladvocaten.nl).