In de praktijk van alledag worden vele overeenkomsten gesloten. Sommige daarvan zijn concreet en éénmalig, bijvoorbeeld de koop van een enkel brood. Andere overeenkomsten strekken zich uit over een langere periode. Zulke overeenkomsten worden duurovereenkomsten genoemd.
Bekende voorbeelden zijn huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten.
Huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten worden meestal wel schriftelijk vastgelegd en de mogelijkheden om die te beëindigen zijn in de wet opgesomd. Vele duurovereenkomsten worden echter niet op schrift gesteld, terwijl ze ook niet binnen een regime vallen waarvoor de wetgever specifieke regels heeft geformuleerd.
De Hoge Raad heeft onlangs een belangrijke uitspraak gedaan over de mogelijkheid van opzegging van duurovereenkomsten. Na een uiteenzetting van voorafgaande rechtspraak, zal die uitspraak hieronder worden toegelicht.
De mogelijkheid van opzegging onder Latour / De Bruijn (HR 3 december 1999, NJ 2000/120)
In december 1999 deed de Hoge Raad een uitspraak die betrekking had op een distributieovereenkomst tussen een Frans wijnhuis (Latour) en een Nederlandse distributeur (De Bruijn). De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of opzegging van een duurovereenkomst mogelijk is, indien partijen daarover niets hebben afgesproken, moet worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Die kunnen, aldus de Hoge Raad in het arrest, meebrengen dat een opzegging mogelijk is, om welke reden dan ook, maar die omstandigheden kunnen ook meebrengen dat een opzegging alleen mogelijk is indien hiervoor een voldoende zwaarwegende grond aanwezig is.
Aan de hand van de omstandigheden van het geval moet dus worden bekeken of een opzegging het gewenste gevolg heeft gehad. Die omstandigheden kunnen meebrengen dat opzegging zonder meer mogelijk is, maar kunnen ook meebrengen dat voor opzegging een voldoende zwaarwegende grond aanwezig moet zijn. Een goed voorbeeld daarvan is de zaak die werd voorgelegd aan de Rechtbank in Arnhem. Die moest oordelen over een geval waarin de opgezegde partij voor wat betreft haar omzet vrijwel volledig afhankelijk was van de opdrachten van de opzeggende partij en in geval van opzegging zelfs failliet zou gaan. In die omstandigheden oordeelde de Rechtbank dat opzegging alleen mogelijk is als een voldoende zwaarwegende grond bestaat.
In het algemeen wordt ook andersom geredeneerd aangenomen dat een voldoende zwaarwegende grond wel aanwezig is als door het voortduren van de relatie de continuïteit van de opzeggende partij in gevaar komt.
De wijziging van koers sinds Gemeente / SNU en Stedin (HR 28 oktober 2011, LJN: BQ9854)
De Hoge Raad heeft zich onlangs weer uitgelaten over het opzeggen van een duurovereenkomst. Het ging om een overeenkomst die was aangegaan tussen een gemeente en een energiemaatschappij. De gemeente zegde de overeenkomst op en gaf als reden (kort gezegd) de liberalisering van de energiemarkt en het daaruit voortgevloeide voornemen om een publiekrechtelijke verordening vast te stellen waarin de voor alle nutsbedrijven geldende voorwaarden zouden worden opgenomen. De energiemaatschappij verzette zich en stelde, onder verwijzing naar de uitspraak Latour / De Bruijn, dat alleen kon worden opgezegd met een zwaarwegende grond (die er volgens haar uiteraard niet was).
Het Hof ging met de energiemaatschappij. Hij oordeelde dat er geen zwaarwegende grond was en dat dus niet kon worden opgezegd.
De gemeente ging in cassatie bij de Hoge Raad. Dat leek niet heel kansrijk, nu de Hoge Raad zich niet uitlaat over de waardering van feiten. Het Hof had niet veel meer gedaan dan de reden van opzegging (de feiten) aanleggen tegen de criteria die de Hoge Raad had geformuleerd in Latour / De Bruijn.
De Hoge Raad oordeelde toch inhoudelijk:
'Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo'n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat.'
De uitspraak is met name van belang omdat de Hoge Raad lijkt te breken met het verleden waar het gaat om de aanwezigheid van een zwaarwegende grond om op te zeggen. Waar de Hoge Raad in Latour / De Bruijn geen hoofdregel gaf, geeft hij nu hoofdregel 'in beginsel' dat duurovereenkomsten opzegbaar zijn. Dat heeft gevolgen voor de positie van partijen in een procedure. De oordelend rechter zal immers, in tegenstelling tot voorheen, als uitgangspunt moeten nemen dat opzeggen kan. Dat betekent dat het aan de opgezegde partij is om te stellen en te bewijzen dat er toch een zwaarwegende grond aanwezig moet zijn. De rechter zal ook goed moeten motiveren in het geval hij van de hoofdregel afwijkt en oordeelt dat sprake moet zijn van een zwaarwegende grond voor opzegging .
Dat de nieuwe lijn van de Hoge Raad gevolgen heeft, bleek gelijk in de zaak die voorlag.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en oordeelde dat onvoldoende was gebleken dat een zwaarwegende grond vereist was voor opzegging. Terzijde merkte de Hoge Raad nog op dat niet was gebleken van enige afhankelijkheid van de opgezegde partij van de betreffende overeenkomst. Duidelijk is dus in ieder geval dat een zwaarwegende grond eerder aanwezig moet zijn naarmate de opgezegde partij meer afhankelijk is van de overeenkomst met de opzeggende partij.
Tenslotte
De opgezegde partij staat niet onmiddellijk met lege handen als vast komt te staan dat opzegging is toegestaan. Vervolgens komt namelijk aan de orde of een opzegtermijn in acht moet worden genomen en, zo ja, welke. Tenslotte bestaat zelfs de mogelijkheid dat een opzeggende partij, ondanks het inachtnemen van een opzegtermijn, schadeplichtig is tegenover de opgezegde partij. Een inhoudelijke behandeling van deze onderwerpen gaat het kader van deze bijdrage te buiten.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt van de sectie onroerendgoedrecht (tel: 010-7504475 of el@thladvocaten.nl)