Van degene onder wie beslag is gelegd mag worden verwacht dat hij de nodige acties onderneemt om ervoor te zorgen dat zijn schade wordt beperkt. Dat bepaalde het Hof Amsterdam begin augustus 2016 in een uitspraak die medio december 2016 is gepubliceerd in NJ Feitenrechtspraak. Wat speelde daar?
De gemeente Beemster had aan partij X een last onder dwangsom opgelegd ter zake van een overtreding van de Wet Milieubeheer. De gemeente gaf partij X vervolgens te kennen dat de dwangsom voor het maximale bedrag was verbeurd en dat tot inning ervan zou worden overgegaan. De gemeente betekende vervolgens een dwangbevel, partij X ging in verzet en de rechtbank heeft bij vonnis het verzet ongegrond verklaard. De gemeente kon dus overgaan tot beslaglegging. Dat heeft zij ook gedaan, zij het (achteraf gezien) te laat. Terecht voerde partij X aan dat de verjaringstermijn voor de invordering was verstreken. Daar kwam partij X goed weg.
Omdat de bevoegdheid van de gemeente tot invordering van de dwangsom was verjaard, was de door de gemeente ten laste van partij X gelegde executoriale beslag achteraf bezien ten onrechte gelegd. Partij X stelde vervolgens schade te hebben geleden door de beslaglegging en is een schadestaatprocedure aangevangen. Partij X wenste de schade vergoed te hebben, die hij had geleden als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag. Dat lijkt op het eerste oog een terechte vordering, evenwel ging de vlieger voor partij X hier niet op.
De gemeente betoogde dat sprake was van overtreding van een schadebeperkingsplicht aan de zijde van partij X. De gemeente had op 28 november 2007 beslag gelegd op diverse onroerende zaken, maar partij X heeft de gemeente niet eerder dan medio mei 2008 laten weten welke uitzonderlijk grote financiële gevolgen het leggen en handhaven van de beslagen voor hem meebracht.
De vraag die moest worden beantwoord was of partij X verplicht was zijn schade te beperken door, kort gezegd, inzicht te geven in de (over)waarde van de beslagen objecten. Het hof overweegt, dat weliswaar juist is dat bij het leggen van beslag de beslaglegger op eigen risico handelt, maar dat dit niet betekent dat de aansprakelijkheid van de beslaglegger voor een onrechtmatig gelegd beslag is te kwalificeren als een risicoaansprakelijkheid in de zin van de wet. De aard van de aansprakelijkheid van de gemeente brengt ook niet met zich mee dat haar geen beroep toekomt op eigen schuld van partij X.
Het hof vervolgt dat het door de gemeente gelegde beslag weliswaar onrechtmatig is en zij in beginsel aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door partij X geleden schade. Echter, het hof is van oordeel dat partij X de door hem gestelde schade – wat daar verder ook van zij – eenvoudig had kunnen beperken tot nihil door de gemeente informatie te geven. De gehele gestelde schade is derhalve een gevolg van de omstandigheid die aan partij X kan worden toegerekend.
Kortom, partij X had kort na het leggen van het beslag moeten aangeven dat het beslag tot grote financiële gevolgen zou leiden. Partij X had de gemeente daarbij informatie kunnen geven omtrent de beslagen percelen en de waarde daarvan (zodat de gemeente een aantal beslagen had kunnen intrekken). Notabene had de gemeente bijna een half jaar na beslaglegging aan partij X voorgehouden dat, als zij de waarde van de onroerende zaken zou weten, zij haar beslag zou beperken tot een bepaald bedrag. Partij X had de gemeente moeten laten weten welke van zijn beslagen onroerende zaken voor enkel de vordering van de gemeente in beginsel voldoende verhaal bood, welke percelen voor welke schulden/bedragen hypothecair waren belast en op welke percelen in zijn visie winstbezwarend zouden zijn.
Deze uitspraak leert ons, dat een beslaglegger niet zondermeer gehouden is tot schadevergoeding wanneer achteraf bezien een beslag onrechtmatig is gelegd. Van de beslagene mag enig initiatief worden verwacht om zijn schade te beperken.
Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Renate van der Hoeff (tel: 010 – 750 44 75 of rh@thladvocaten.nl).