Nieuws-detail -

Hoge Raad neemt werkgeversaansprakelijkheid aan voor ingeschakelde zelfstandige

18 april 2012 - Arbeidsrecht nieuws

De Hoge Raad heeft zich op 23 maart 2012 uitgelaten over de werkgeversaansprakelijkheid bij inschakeling van personen buiten dienstbetrekking.


Bij de invoering van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in 1999 is in de wet opgenomen dat de werkgeversaansprakelijkheid ook geldt indien de werkgever in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft. Hiermee werd beoogd uitzendkrachten en ingeleend personeel onder de arbeidsrechtelijke bescherming bij arbeidsongevallen te brengen.
De Hoge Raad moest zich onlangs uitlaten over de werkgeversaansprakelijkheid in het geval van een ondernemer die werkzaam was bij een 'inlener'.

Het ging om een zelfstandig onderhoudsmonteur met één personeelslid (strikt genomen ging het dus niet om een zzp-'er) die was ingehuurd door Allspan. De core business van Allspan was vezelverwerking. Zij verwerkte resthout uit de houtindustrie tot houtkrullen en houtkorrels. Daarvoor gebruikte Allspan vezelverwerkingsmachines. De ingehuurde zelfstandige verrichtte revisiewerkzaamheden aan deze machines. Dat deed hij in het bedrijf van Allspan zelf en in een bedrijf waarmee Allspan samenwerkte. In de uitoefening van zijn werkzaamheden bij het bedrijf waarmee Allspan samenwerkte, overkwam de zelfstandige een ernstig ongeval als gevolg waarvan zijn rechterbeen boven de knie moest worden geamputeerd.
Hij had geen arbeidsongeschiktheidsverzekering waarop hij een beroep kon doen.
De zelfstandige sprak Allspan aan voor de door hem geleden schade op de voet van artikel 7:658 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek waarin de inlenersaansprakelijkheid staat opgenomen, kort gezegd inhoudende: 'hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt'.

Zowel de Rechtbank als, in hoger beroep, het Gerechtshof wezen de vordering af.
Zij overwogen daartoe met name dat de zelfstandige niet in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van Allspan (de opdrachtgever) was ingeschakeld, een voorwaarde voor werkgeversaansprakelijkheid. Het repareren van de machines behoorde immers niet tot de bedrijfsuitoefening van Allspan. Het Hof overwoog daarbij dat regulier onderhoudswerk aan machines nog wel is aan te merken als werk dat wordt verricht in de uitoefening van een bedrijf, maar dat reparatie- of revisiewerkzaamheden daar niet onder vallen. Daarbij wees het Hof op de omstandigheid dat Allspan die werkzaamheden niet zelf verrichtte, maar juist had uitbesteed aan derden, zoals de kleine zelfstandige.

De Hoge Raad dacht er anders over dan de Rechtbank en het Hof. De Hoge Raad overwoog allereerst dat er wel degelijk sprake was van werkzaamheden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van Allspan. In het algemeen is het volgens de Hoge Raad wellicht juist dat reparatie- of revisiewerkzaamheden niet behoorden tot de werkzaamheden die in het verlengde liggen van de werkzaamheden van Allspan, maar de concrete omstandigheden van het geval maakten dat anders. De kleine zelfstandige verrichtte de reparaties namelijk vaak samen met een medewerker van Allspan. Deze medewerker had zelf ook technische kennis en was vaak ook betrokken bij reparatiewerkzaamheden waarvoor de kleine zelfstandige werd ingeschakeld. In het concrete geval dat tot de uitspraak van de Hoge Raad leidde, achtte de Hoge Raad daarom voldoende aannemelijk dat er sprake was van werkzaamheden die behoorden tot de normale bedrijfsuitoefening van Allspan.

Daarmee kwam de tweede vraag aan de orde, namelijk of de werkgeversaansprakelijkheid ook geldt ten opzichte van de (kleine) zelfstandige. De Hoge Raad beantwoordde die vraag bevestigend. Daartoe verwees de Hoge Raad naar de toelichting bij het betreffende wetsartikel (7:658 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek). Daaruit kan volgens de Hoge Raad als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat de bepaling ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de betreffende bepaling zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten een dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede)afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden. De enkele omstandigheid dat degene die schade lijdt een kleine zelfstandige is die werkzaamheden als (onder)aannemer verricht, staat volgens de Hoge Raad op zichzelf niet aan een beroep op de beschermingsbepaling in de weg.

Uiteindelijk heeft de lange adem van de kleine zelfstandige dus succes gehad. Na bot te hebben gevangen bij de Rechtbank en het Hof, kreeg hij van de Hoge Raad gelijk.

De uitspraak heeft tot veel reacties geleid. VNO-NCW heeft bijvoorbeeld al laten weten dat zij de uitspraak principieel onjuist acht. Veel verzekeringspolissen zullen bovendien geen dekking bieden voor claims van kleine zelfstandigen.

Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt van de sectie Arbeidsrecht (tel: 010 - 750 44 75 of e-mail: erik.lichtenveldt@thladvocaten.nl).

Deel dit artikel:

De sharefunctionaliteit is niet beschikbaar omdat de cookies zijn uitgeschakeld. Kunnen cookies weer worden geactiveerd?

Terug naar vorige pagina
Wij gebruiken cookies om de ervaring op onze website te verbeteren, statistieken bij te houden en je toegang te geven tot onze social media.
Door gebruik te maken van deze website of door op akkoord te drukken, ga je akkoord met ons cookiebeleid. Je kan cookies ook niet accepteren.