De wettelijke verhoging
Waar in het algemeen al geldt dat het vervelend is als te laat wordt betaald, geldt dat temeer voor de betaling van het loon van werknemers. Veel mensen zullen immers problemen krijgen met het betalen van de maandelijkse lasten als de werkgever het loon niet of te laat betaalt. De wetgever heeft zich dat ook gerealiseerd en heeft, in artikel 7:625 BW, een prikkel opgenomen om de werkgever tijdig te laten betalen. Die prikkel is een snel oplopende verhoging van het te laat verschuldigde loon.
De wettelijke verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag dat te laat is betaald vijf procent per dag en voor de daaropvolgende werkdagen steeds een procent per dag, tot een maximum van 50%. De rechter is echter vrij om de wettelijke verhoging te matigen, zelfs tot nihil. In de praktijk maken rechters veel gebruik van deze mogelijkheid tot matiging.
Wettelijke rente
In het geval gewone vorderingen te laat worden betaald, is daarover wettelijke rente verschuldigd. In een uitspraak uit 1979 heeft de Hoge Raad al bepaald dat over de wettelijke verhoging ook nog de wettelijke rente verschuldigd is. De Hoge Raad overwoog daartoe dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel om het loon tijdig uit te betalen, terwijl de wettelijke rente moet worden gezien als vergoeding voor vertraging in de betaling van een geldsom. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat de hiervoor genoemde matigingsbevoegdheid de rechter voldoende mogelijkheid biedt om bij te sturen in het geval de optelsom van wettelijke verhoging en wettelijke rente tot een onredelijke uitkomst leidt.
De casus die aan de Hoge Raad werd voorgelegd
Aan de Hoge Raad werd onlangs een casus voorgelegd waarin een werknemer tegen zijn werkgever eerst een vordering tot betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging had ingesteld. Die vordering werd toegewezen bij vonnis van 22 juni 2005, waarbij de volledige, niet gematigde, wettelijke verhoging van 50% werd toegewezen. Dat vonnis werd later nog bekrachtigd door het Hof, waarna de werkgever betaalde.
Nadat de werkgever had betaald, maakte de werknemer nog aanspraak op de wettelijke rente over de verhoging. Dat had hij in eerste instantie niet gedaan.
Kantonrechter en Hof
Zowel de Kantonrechter als het Hof wezen de vordering van de werknemer af onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad uit 1979. Het Hof oordeelde dat de toewijzing van een nieuwe vordering tot toekenning van wettelijke rente over een bij een eerder vonnis toegekende wettelijke verhoging zich niet verdraagt met de mogelijkheid van de rechter om de wettelijke verhoging te matigen. Die bevoegdheid heeft immers de strekking te voorkomen dat een onredelijke cumulatie ontstaat van de verhoging en de rente. Volgens het Hof brengt deze strekking, afkomstig uit het arrest van 1979, mee dat de rechter bij de uitoefening van de bevoegdheid tot matiging rekening moet kunnen houden met een aanspraak op rente over die verhoging. Dat was hier niet mogelijk omdat de werknemer deze wettelijke rente niet gelijk met de wettelijke verhoging vorderde en dus was de werknemer volgens het Hof niet ontvankelijk in zijn vordering.
Hoge Raad
Uiteindelijk krijgt de werknemer bij de Hoge Raad toch gelijk.
Volgens het arrest de Hoge Raad kan een vordering tot wettelijke rente in beginsel wel worden ingesteld separaat van en na een vordering tot betaling van de hoofdsom (in dit geval de wettelijke verhoging). Het Hof had dus niet zomaar mogen afwijzen.
Vervolgens overweegt de Hoge Raad wel dat de rechter in bijzondere omstandigheden tot de conclusie kan komen dat sprake is van misbruik van procesrecht, afstand van recht of rechtsverwerking.
Verder merkt de Hoge Raad op dat de rechter, ook als de wettelijke verhoging en de wettelijke rente niet tegelijk worden gevorderd, de mogelijkheid heeft om een verhoging slechts toe te wijzen onder de voorwaarde dat niet alsnog aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van wettelijke rente.
Ten slotte
De zaak zal nu door een ander Hof worden afgedaan met inachtneming van de overwegingen van de Hoge Raad. Er is dus een kans dat de werknemer alsnog aan het kortste eind trekt doordat word beslist dat sprake is van misbruik van procesrecht, afstand van recht of rechtsverwerking.
De praktijk zal moeten uitwijzen of rechters, in het geval dat wel verhoging maar geen rente wordt gevorderd, standaard zullen gaan opnemen dat de wettelijke verhoging wordt toegewezen onder de voorwaarde dat niet alsnog aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van rente. Dat zou proceseconomisch wel de voorkeur verdienen.
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Erik Lichtenveldt (telefoon: 010-7504475 of e-mail: el@thladvocaten.nl)