Nieuws-detail -

Nederlandse rechter bevoegd in zaak betreffende Belgische werkgever

01 oktober 2012 - Arbeidsrecht nieuws

In een recent arrest heeft het hof Den Bosch geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil tussen een Nederlandse werknemer en een Belgische werkgever kennis te nemen.



De vraag of de Nederlandse rechter bevoegdheid toekomt, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 19 EG Verordening 44/2001 (EEX-Vo). Artikel 19 EEX-vo luidt als volgt:
'De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of
2. in een andere lidstaat:
a) voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of
b) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.'

De werkgever kan dus slechts worden opgeroepen voor de rechter van de plaats waar deze is gevestigd en de plaats waar werknemer gewoonlijk de werkzaamheden verricht(te).

In de onderhavige zaak verklaarde de kantonrechter in eerste aanleg zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van werknemer, omdat in de arbeidsovereenkomst was opgenomen dat de plaats van werkzaamheden Nederland was en dat de werknemer gedeeltelijk vanuit huis zou werken. Werkgever stelde vervolgens beroep in tegen het vonnis van de kantonrechter en stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was omdat werknemer feitelijk in België werkte. Werkgever heeft ter toelichting erop gewezen dat haar statutaire zetel zich in België bevindt, dat uit het door werknemer opgestelde werkschema blijkt dat hij zijn werkzaamheden voornamelijk in België verrichtte en dat werknemer bovendien beschikte over een door werkgever ter beschikking gestelde leaseauto met Belgisch kenteken.

Onder verwijzing naar twee arresten van het Europese Hof van Justitie (HvJ EG 27 februari 2002, C-37/00 en HvJ EU 15 maart 2011, C-29/10) oordeelt het hof Den Bosch dat - indien dezelfde werkzaamheden in meer dan één EU lidstaat worden verricht - gekeken moet worden naar de plaats waar de werknemer het grootste deel van zijn arbeidstijd heeft doorgebracht, dan wel naar de plaats waar hij het werkelijke centrum van zijn beroepsactiviteiten heeft gevestigd. Het hof laat hierbij meewegen dat in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst als plaats van tewerkstelling Nederland is aangewezen: 'De werknemer zal zijn diensten volbrengen in Nederland, deels bij klanten en deels op zijn thuisadres te (...) Nederland.' Dit acht het hof een duidelijke vingerwijzing voor het zwaartepunt van de (beoogde) activiteiten van werknemer, althans het werkelijke centrum van zijn beroepsactiviteiten. De door werkgever gestelde omstandigheden met betrekking tot haar plaats van vestiging, de aan werknemer beschikbaar gestelde leaseauto en het door werknemer voorgestelde werkschema doen daaraan niet af.

Voor meer informatie of advies over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Camilla Rodrigues Pereira-de Kuyper (tel: 010-7504475 of e-mail ck@thladvocaten.nl).

Deel dit artikel:

De sharefunctionaliteit is niet beschikbaar omdat de cookies zijn uitgeschakeld. Kunnen cookies weer worden geactiveerd?

Terug naar vorige pagina
Wij gebruiken cookies om de ervaring op onze website te verbeteren, statistieken bij te houden en je toegang te geven tot onze social media.
Door gebruik te maken van deze website of door op akkoord te drukken, ga je akkoord met ons cookiebeleid. Je kan cookies ook niet accepteren.